Opnieuw werd ze zwanger en ze baarde Jakob een zesde zoon. ‘God heeft mij een mooi geschenk gegeven,’ zei ze, ‘mijn man zal mij op handen dragen nu ik hem zes zonen heb gebaard.’ Ze noemde het kind Zebulon. Daarna bracht ze een dochter ter wereld, die ze Dina noemde.
Toen dacht God eindelijk aan Rachel:
Hij verhoorde haar en opende haar moederschoot. Ze werd zwanger en bracht een zoon ter wereld. ‘God heeft me van mijn schande verlost,’ zei ze. Ze noemde het kind Jozef en zei:
‘Ik hoop dat de HEER mij er nog een zoon bij geeft.’
Toen Rachel Jozef ter wereld had gebracht, zei Jakob tegen Laban:
‘Ik zou graag vertrekken:
laat mij teruggaan naar het land waar ik vandaan kom. Geef me mijn vrouwen mee, voor wie ik bij u heb gewerkt, en mijn kinderen, en dan ga ik. U weet hoe hard ik al die tijd voor u heb gewerkt.’ Laban antwoordde:
‘Neem me vooral niet kwalijk – ik heb uit verschillende tekenen opgemaakt dat de HEER mij omwille van jou heeft gezegend. Stel het loon maar vast dat je van me wilt, ik geef je wat je vraagt.’ Hierop zei Jakob:
‘U weet hoe hard ik voor u heb gewerkt en hoe het met uw vee is gegaan sinds ik het verzorg. Uit het weinige vee dat u voor mijn komst had, is een enorme kudde gegroeid; de HEER heeft u sinds mijn komst inderdaad gezegend. Maar nu wordt het hoog tijd dat ik voor mijzelf aan de slag ga.’ Laban antwoordde:
‘Zeg maar wat ik je moet geven.’ ‘U hoeft mij niets te geven,’ zei Jakob, ‘als u tenminste wilt ingaan op het volgende voorstel. Ik zal uw vee blijven weiden en verzorgen. Laat mij vandaag uw hele kudde doorgaan en er alle dieren uit halen die gespikkeld of gevlekt zijn:
van de schapen elk zwart dier en van de geiten alles wat gevlekt of gespikkeld is. Dat wil ik als loon.